LIT 75 – Valère Depauw (1950) – “…en hij geneert zich om zijn naaktheid.

Valère Depauw
Ronse 1912 – Brasschaat 1994
Wordt gerekend tot
de grote Vlaamse auteurs
Meest gelezen boek
:De Dood met de Kogel (1950)
Gigantisch groot oeuvre
Ook tientallen publicaties onder schuilnamen


Zonder enige kennis van de vaderlandse geschiedenis is het moeilijk om het boek te duiden.


Het draait rond de terechtstelling van Leo Vindevogel,
oorlogsburgemeester van Ronse
op 25 september 1945,
tijdens een beschamende repressie-periode
en na een proces dat tot op vandaag als schandvlek van Justitie wordt gezien
en o.a. door gerechtsjournalist Louis De Lentdecker
tot aan zijn eigen dood
werd aangeklaagd in woord, beeld en boeken.


Het boek “De dood met de kogel”
situeert zich in het hechteniskamp van Lokeren
periode 1944 – 1945.


Een cel met daarin 7 zogenaamde incivieken die op hun proces wachten.

Auteur Valère Depauw heeft het live meegemaakt.
Filip De Pillecyn ook.

Een van hen is Leo Vindevogel.
Tot de dood met de kogel.


Een boek
dat verplichte lectuur in het onderwijs
had moeten zijn.

Een unieke kans op een doorkijk in de donkerste geschiedenis van België.


Zoek het boek in BIB, tweedehands of rommelmarkten.


Fragment uit “Dood met de Kogel”
Die grijze, stalen deur met het kijkgat!
Ze is tien centimeter dik, 
dat merk je aan de uitholling omheen het kijkgat 
en een bewaker 
die van buiten door het gat gluurt, 
kan alles in de cel zien, 
zelfs de gedetineerde op de emmer in de hoek. 

Ovaal als een oog in de uitholling, 
en het kijkgat in het midden is er de pupil van, 
zodat 
eeuwig en altijd 
een blik nagaat wat er in de cel gebeurt. 

En Lucien weet plotseling: 
met opzet heeft men die vorm aan de uitholling gegeven. 

Hij heeft opgehouden borst en buik af te drogen 
en hij staat roerloos, 
de benen gespreid boven de waskom 
en het gelaat gekeerd naar de deur: 
voor het eerst valt het hem op dat het oog er is 
en naar hem kijkt. 

Omdat hij tot nog toe nooit alleen is geweest? 
Mogelijk. 

Hoe dan ook, 
voordien heeft hij nooit het gevoel gehad 
dat hij bespied werd 
en hij geneert zich om zijn naaktheid. 

Hij voelt zich als bij zijn aanhouding 
toen de mannen van het F.I. zijn broek afstroopten, 
en zijn hemd uittrokken, 
en hem deden dansen 
en “Heil Hitler” roepen, 
en hem op de blote billen kletsten 
alsof hij een broekvent was.

Het is kil in de cel en hij huivert. 
Hij neemt de handdoek bij twee hoeken vast 
en slaat hem over het hoofd. 

In lange trekken droogt hij zijn rug af 
en op zijn jonge lichaam 
spelen krachtig de spieren. 

En een van de vrouwen die erbij waren 
toen hij aan het dansen was, 
schreeuwde: 
“Qu’il est beau, le salaud!” 
maar trots kon hij er niet om zijn. 

En de man 
met de grootste en de hardste handen 
wilde van de vrouw weten 
of zij er wat voor voelde om een en ander 
met dat mooie landverradertje te doen.



Hij trekt 
en wrijft 
en kijkt intussen naar de deur, 
tot hij woedend wordt 
zoals het nog geen enkele keer het geval is geweest 
sinds zijn aanhouding 
en hij scheldt: 
“Alles gezien, rotvent? 
Hein? 
Alles gezien? 
Il est beau le salaud?” 

Hij zou willen vechten, 
de rotvent op het gezicht slaan, 
dat oog dichtslaan, 
maar zo gek is hij nog niet 
dat hij op de stalen deur zou losstormen.

“Tiens, pour toi,” zegt hij 
en hij maakt een obsceen gebaar.

“Et fouts-moi la paix, nom de Dieu!”


Meteen hoort hij dat de sleutel 
in het slot wordt gestoken 
en omgedraaid. 

Door het schelden 
heeft hij de bewaker niet horen naderen. 

Al gezelschap? 
Gespannen kijkt Lucien naar de deur 
en hij weet niet meer dat hij naakt is. 

De deur draait open 
en Achille steekt zijn hoofd binnen. 
Een hoofd gemaakt voor een gewone pet, 
maar Achille draagt de kepi van gevangenisbewaker. 

Voor de oorlog was hij gevelschilder. 
Zoals Hitler, 
zegt hij als hij eens geestig wil zijn.

“Haha, fiston,” zegt Achille 
en hij steekt één vinger op. 
“Un,” kondigt hij aan. 

Hij kent slechts enkele woorden Frans, 
wat vervelend is, 
maar zijn vriendelijkheid vergoedt ruimschoots dit gemis 
en Lucien houdt van hem. 

Lucien heeft immers dolle hengsten van bewakers gekend 
en hij weet vriendelijkheid te appreciëren. 

“Aussi Wallon,” zegt Achille 
en hij opent de deur helemaal.
Ernest Dutoict treedt binnen. 

Over de schouder draagt hij een dichtgeknoopte deken 
waarin een tweede deken steekt, 
een kom en een lepel, 
en zijn hoed, 
die hij na het lijfonderzoek niet meer heeft opgezet. 

Achille wenst uit de grond van zijn medelijdend hart 
“Beaucoup amusement” 
en met een harde slag valt de deur dicht. 

Volkomen onbeweeglijk blijft Dutoict staan 
en Lucien merkt dat hij erg ongelukkig is. 

Zowat vijfenveertig is hij, 
al grijs aan de slapen 
en hij draagt een bril 
waarvan het montuur van goud lijkt te zijn. 

In elk geval: een heer. 
En pas aangehouden. 

(…) 

IJverig ontlast Lucien hem van zijn vracht, 
maakt de knopen los, 
hangt de hoed aan een nagel, 
plaatst de kom 
met de lepel er in 
op een hangkastje tegen de wand, 
vouwt de dekens op 
en gooit ze op de hoop van vijf strozakken 
in de hoek. 

Dan keert hij zich om in ziet dat Dutoict huilt. 

(…)