…. meer Walter Van Steenbrugge over Grondwettelijk Hof

Verder oordeelde het Grondwettelijk Hof dat een huiszoeking niet langer kan plaatsvinden in het kader van een mini-instructie. Een dergelijke mini-instructie laat namelijk toe aan het openbaar ministerie om, zonder dat daarvoor een gerechtelijk onderzoek moet worden geopend, bij de onderzoeksrechter bepaalde onderzoeksmaatregelen te vorderen die in principe enkel binnen het kader van een gerechtelijk onderzoek gesteld kunnen worden.

Het Grondwettelijk Hof oordeelde dat zulks in strijd is met de fundamentele mensenrechten omdat een huiszoeking een dermate zware inbreuk vormt op eenieders privéleven en de onschendbaarheid van de woning dat daarvoor  steeds een controle van een onafhankelijke en onpartijdige rechter vereist is.

Het Hof tilde eveneens zwaar aan het feit dat onderzoeken gevoerd door het openbaar ministerie gepaard gaan met te weinig procedurele waarborgen voor de verdediging – bijvoorbeeld het ontbreken van een georganiseerd recht om toegang tot het strafdossier te vragen of om bijkomende onderzoeksdaden te laten uitvoeren.


Vervolgens werd ook het onmiddellijk cassatieberoep tegen alle beslissingen over de voorlopige hechtenis weer ingevoerd.

De Potpourri II wet poogde namelijk om dit recht sterk in te perken door enkel nog bij de eerste beslissing van de kamer van inbeschuldigingstelling over de handhaving van de hechtenis een mogelijkheid tot onmiddellijk cassatieberoep te voorzien.

Het Grondwettelijk Hof oordeelde dat zulks de omgekeerde wereld vormde omdat mensen die van hun vrijheid beroofd zijn net meer waarborgen en controle moeten kunnen genieten naarmate zij zich langer in een dergelijke vrijheidsberovende situatie bevinden.

Het Hof stelde ook vast dat de hervorming ingevoerd door de Potpourri II wet loodrecht stond tegenover de nochtans vaststaande rechtspraak van het Europees Hof van de Rechten van de Mens.


In die optiek werd ook beslist door het Grondwettelijk Hof dat de Raadkamer, in het kader van de regeling van de rechtspleging, steeds de mogelijkheid moet krijgen om een voorlopige hechtenis om te zetten in een hechtenis onder elektronisch toezicht.


Ten slotte vernietigde het Hof ook de bepalingen van de Potpourri II wet die verhinderden dat vreemdelingen die niet over een verblijfsrecht in België beschikken maar die toch in België veroordeeld worden tot een gevangenisstraf, niet meer konden genieten van bepaalde strafuitvoeringsmodaliteiten zoals het penitentiair verlof, de onderbreking van de strafuitvoering, de beperkte detentie, het elektronisch toezicht of de voorwaardelijke invrijheidsstelling.

Deze modaliteiten moeten ook voor hen mogelijk blijven, zo oordeelde het Hof. Het moet aan de bevoegde overheden, zoals de strafuitvoeringsrechtbanken, toekomen om daarover in concreto te beslissen.


Daarnaast zijn in het arrest van het Grondwettelijk Hof van 21 december 2017 ook nog verschillende belangrijke interpretaties terug te vinden omtrent onderdelen van het strafprocesrecht die, sinds de Potpourri II hervorming, aanleiding hebben gegeven tot veel discussie en controverse.

Zo werd het begrip “wettige reden” in de context van de verzetsprocedure verduidelijkt. De Potpourri II wet voorziet namelijk dat een verzet als ongedaan wordt beschouwd indien de eiser in verzet kennis had van de dagvaarding in de procedure waarin hij verstek heeft laten gaan en hij geen gewag maakt van “overmacht” of van een “wettige reden van verschoning”.


Overmacht is een gekend juridisch begrip, maar wat precies onder een wettige reden van verschoning moet verstaan worden, blijkt niet uit de tekst van de wetsbepaling of de parlementaire voorbereidende werken.

Het Grondwettelijk Hof voorzag, in haar arrest, een invulling voor dit begrip en bepaalde dat een “wettige reden” breed moet worden ingevuld. Het moet de gevallen omvatten die “geen overmacht uitmaken en waarin de verzetdoende partij kennis had van de dagvaarding, maar een reden aanvoert waaruit blijkt dat haar afwezigheid niet was ingegeven door de wens om afstand te doen van haar recht om te verschijnen en zich te verdedigen, noch om zich te onttrekken aan het gerecht.”


Ook in de context van het aantekenen van hoger beroep werden een aantal belangrijke verduidelijkingen door het Grondwettelijk Hof aangebracht.

Zo dient men, sinds de Potpourri II wet, een grievenformulier op te stellen en neer te leggen waarbij men op nauwkeurige wijze aangeeft welke grieven men precies wil formuleren tegen het beroepen vonnis.

De vraag stelt zich daarbij in welke mate dit grievenformulier op onherroepelijke wijze de saisine van de hoven van beroep afbakent.

Het Grondwettelijk Hof geeft, in haar arrest, aan dat hier soepel mee moet worden omgesprongen en dat grieven die niet werden opgenomen in het grievenformulier maar die zich pas in de loop van de beroepsprocedure manifesteren toch nog binnen de saisine van de hoven van beroep zullen vallen.


Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een overschrijding van de redelijke termijn die zich pas manifesteert tijdens de beroepsprocedure of nieuwe rechtspraak die pas ontstaat nadat het eerste vonnis is gewezen.


Dit betreffen stuk voor stuk belangrijke ontwikkelingen en verduidelijkingen voor een menselijk en evenwichtig strafrecht.

 

Gent/dinsdag/27 december 2017