Ziekenboekje (4)


Dat is nu zes weken.

Het begin van een griep – géén corona – en de kwalijke gevolgen.
De meeste medicatie is ingenomen.
Ik zie de lege doosjes, flesjes en tubes met gekende merknamen die snelle beterschap laten vermoeden.


De bijsluiters, in de allerkleinste lettertjes, staan vol met waarschuwingen.
Zo te lezen nemen we al die medicijnen op eigen risico.

Waar blijft het zalige gevoel van genezing en opluchting?
Wachten, zeggen ze.
Zoiets maakt een mens als ik dan weer zenuwachtig, met bloeddruk.


Och, ik ken de remedie en die is beter dan geneeskunde.

Ik moet kunnen wandelen en lopen, ver en snel, in weer en wind.
Of, nog beter, joggen.
Vroeger noemden we dat “lopen”,
maar ik durf dat werkwoord niet meer gebruiken
als ik dat vergelijk met de snelheden en afstanden die mijn kinderen en kleinkinderen nu halen.


Dagelijks bewegen.
Ik mis dat joggen, dat dagelijkse joggen en stappen, enorm.

Mee begonnen de eerste dagen van 1980, tegen overgewicht en stress.
En tot zes weken geleden zelden een dag gemist.
Honderd tot tweehonderd kilometer per maand,
en dat rekenen we de voettochten tussen treinstations en gerechtsgebouwen niet mee.


Als ge iets al veertig jaar doet,
graag en moeiteloos,
en ge kunt het plots niet meer,
dan voelt dat als gevangenschap.


Ik probeer wel te ontsnappen,
zelfs tot vier kilometer ver, op een loopmachine.
Maar de adem ontbreekt,
de volle kracht in de benen is er niet,
de hartslag klimt en de bloeddruk stijgt.


Niet met pillen,
maar met joggen moeten we dat opnieuw tot normale verhouding brengen.

Het moet.
En het zal.


Ondertussen blijven we hier en daar afwezig.
In afwachting.

GV/woensdag/4 maart/2020