Onze zomerserie 9
Willem Elsschot (in 1910)
‘Ik sla haar dood en steek het huis in brand’

Uit het Verzameld Werk van Willem Elsschot, het gedicht Het Huwelijk:

Toen hij bespeurde hoe de nevel van den tijd
in d’oogen van zijn vrouw de vonken uit kwam dooven,
haar wangen had verweerd,
haar voorhoofd had doorkloven
toen wendde hij zich af
en vrat zich op van spijt.

Hij vloekte en ging te keer
en trok zich bij den baard
en mat haar met den blik,
maar kon niet meer begeeren,
hij zag de grootsche zonde
in duivelsplicht verkeeren
en hoe zij tot hem opkeek
als een stervend paard.

Maar sterven deed zij niet,
al zoog zijn helsche mond
het merg uit haar gebeente,
dat haar tòch bleef dragen.

Zij dorst niet spreken meer,
niet vragen of niet klagen,
en rilde waar zij stond,
maar leefde en bleef gezond.

Hij dacht: ik sla haar dood
en steek het huis in brand.
Ik moet de schimmel van mijn stramme voeten wasschen
en rennen door het vuur
en door het water plassen
tot bij een ander lief in eenig ander land.

Maar doodslaan deed hij niet,
want tusschen droom en daad
staan wetten in den weg
en praktische bezwaren,
en ook weemoedigheid,
die niemand kan verklaren,
en die des avonds komt,
wanneer men slapen gaat.

Zoo gingen jaren heen.
De kindren werden groot
en zagen dat de man dien zij hun vader heetten,
bewegingloos en zwijgend bij het vuur gezeten,
een godvergeten en vervaarlijke’ aanblik bood.


L10

Willem Elsschot
Rotterdam 1910

(Uit verzameld werk Willem Elsschot)