Zomerserie 19/25
Piet Teigeler (in 2000)
‘…agent Ronald Versluys was nog maar drie maanden bij de politie.’

  • Piet Teigeler (Antwerpen, 1936)
  • Schrijft nog dagelijks vanuit Spanje waar hij nu woont met zijn Jacky.
  • Al wat hij schrijft op Facebook, kort of lang, wordt gretig gelezen.
  • Hij heeft het op FB over gewone maar interessante dagelijkse dingen gevonden op het internet, gelezen in zijn ruime bibliotheek of gezien op tv want hij blijft alles volgen.
  • Hij doet het in de eenvoudige taal, het kenmerk van de grootmeester.
  • Piet beleefde de gouden jaren van de krantenjournalistiek.
  • Ik heb hem altijd gekend als journalist, eerst bij De Nieuwe Gazet, daarna weekblad Panorama.
  • Wellicht daarom goed op de hoogte van hoe je een goede thriller schrijft die tijdens het lezen nooit verveelt.
  • Je kan ook genieten van de vele details die hij opmerkt, anderen niet.
  • Op zijn palmares staan een 20-tal boeken, telkens thrillers over herkenbare toestanden, vaak Antwerpse.
  • Piet Teigeler werd en wordt vaak nageaapt maar nooit geëvenaard.

Fragmentje uit De Zwarte Dood
Uitgeverij Houtekiet


(…)

Agent Ronald Versluys was nog maar drie maanden bij de politie.

Dat was waarschijnlijk de reden waarom hij zo naïef was geweest
om in uniform naar huis te gaan.

Toen het pandemonium losbrak op het perron van de premetro
was hij daardoor vanzelf de man van de situatie geworden.

Mensen hadden om politie geschreeuwd,
hadden zich achter hem proberen te verschuilen
en hadden hem naar voren geduwd in de richting van het schot.

Daarbij was hij zijn kepie kwijtgeraakt en die diende hij nu op eigen kosten te vervangen,
maar was natuurlijk niet het ergste.
Sorry dat hij er zelfs maar over begon.
Nu dat er een mens dood was…

‘Oké, Ronny,’ zei de hoofdinspecteur.
‘De knal, het schot. Als je daar eens begon!’

Versluys wierp een blik met veel oogwit in de richting van de man die zich had voorgesteld als
hoofdinspecteur eersteklas Leo Dewit. Alsof dat nodig was. In de politietoren aan de Oudaan
liep er waarschijnlijk geen enkele flik rond die niet wist wie Dewit was: de Hollander van de OD.

Afijn, hij zou wel tot Belg genaturaliseerd zijn natuurlijk, anders kon hij hier geen politieman worden.

Maar zijn bekakt accent, gecombineerd met de afgunst die de Dienst Opsporingen sowieso al opriep,
maakte de blonde jongeman niet bepaald populair.

Versluys haalde diep adem en ging in de houding staan.
‘Heden,’ declameerde hij,
‘te zestien ure zevenentwintig,
bevond ik mij in het premetrostation Opera,
op het perron van de lijnen twee, drie en vijftien,
richting stad, wachtende op lijn twee
om mij te begeven naar mijn woning …’

Dewit sloeg zijn arm om de schouder van de agent, maar omdat hij hem voelde verstijven, liep hij die meteen weer los.

‘Godverdoeme, Ronny,’ vloekte hij in onvervalst Antwerps,
‘die kloterij zal ik allemaal wel lezen in het PV dat gij straks gaat maken. Nu moet ik weten wat gij gezien hebt … en gevoeld en gedacht!’

Er waren gemengde emoties te lezen op het gezicht van agent Versluys:
groeiende sympathie voor de Hollander die Antwerps bleek te kennen,
verbaasde ergernis omdat hij nu zijn vrije avond moest opofferen om een proces-verbaal te tikken…

Wat had de onnozelaar dan verwacht?
Dat hij rustig weg kon wandelen,
alleen maar omdat zijn dienst erop zat?

‘Kom,’ zei de hoofdinspecteur, ‘laten we even gaan zitten.’

Hij troonde de jongen in de blauwe blouson mee naar één van de plastic banken op het perron.
Op de bank naast hen zat een griffier op een laptop te typen.

De andere leden van het parket stonden bij het lijk, dat was blijven liggen zoals het was gevallen:
op de buik, met één arm bungelend over de rand van het perron.

Carpentier gesticuleerde tegen de onderzoeksrechter.
Het flitslicht van een politiefotograaf wierp grillige schaduwen op de gladde wanden van de metrotunnel.

Dewit kende de man niet. Hij was ongetwijfeld de assistent die zijn vriend Willy dan toch
eindelijk gekregen had.

‘Eerstaanwezend operateur Willy De Donker,’ wees Dewit.
‘Prima man, knapste gast van de wetenschappelijke politie.
Zie je hem? Daar die kale, die bezig is plastic zakjes te trekken over de handen van de dode!’

‘Sporenbeveiliging,’ zei Versluys automatisch.
‘Defensiewonden, mogelijk residuen onder de nagels.’

Het klonk nog steeds alsof de jongen bezig was examen af te leggen op de politieschool,
maar zijn verkrampte schouders leken toch een beetje te zakken.

(…)



L108