Er was eens een oudejaarsavond

Dat rare sfeertje op deze oudejaarsavond.
Niets om vrolijk van te worden
plus het besef dat het verleden voorgoed voorbij is,
zo brutaal.

Vooruitzichten op beter zijn er niet,
dat hebben alle soorten virologen gezegd.

En het wordt nooit weer zoals het was.
We mogen blij zijn dat we nog leven.




Te stil om vrolijk te zijn


Die jaarlijkse heerlijke drukte hier in huis, ze is er niet.
Dat begon al de vorige dag met geuren vanuit de keuken,
inpakpapier,
een onvindbare kurkentrekker,
een stoel te weinig,
een plaats te kort.

En de hele dag aan de deur luisteren naar verklede kinderen en hun nieuwjaarliedjes.
Het kleingeld ligt er en snoep ook.

Want wie het toch durft, zal hier niet met lege handen weggaan.

Niemand durft,
de media en hun virologen
en de chefs bij politie hebben de angst erin geramd.
Angst die nooit meer zal wegslijten, het zit te diep.

Ik hoor die tien verschillende stemmen nu niet.
Een geroezemoes dat al snel oprukt naar geraas,
want er is altijd veel te vertellen.




Aan de deur, binnen blijven mag niet


Och, het eten op oudejaarsavond.
Altijd lekker,
altijd verrassend,
altijd te veel.

En drinken?
Helaas, is dit een familie die nooit alcohol drinkt, zelfs geen wijntje.
De colacultuur.

Wijn en bier, die zijn voor mij alleen.
Wat zeg ik? “Zijn voor mij alleen.”
Nee, Waren voor mij alleen” want niets dit jaar.

Het is vandaag
het kleinst mogelijke groepje dat eventjes naar hier komt
en snel weer vertrekt
want blijven mag niet van de virologie.

Waardoor er geen gelukhormonen meer zijn om de somberheid weg te jagen.




Het eten is lekker,
het lijk is verbrand


Geen gesprekken aan tafel,
met de terugkerende jaarlijkse vaak gehoorde anekdotes.

Mij laten ze altijd vertellen over die oudjaarsavond, zo lang geleden.

Toen gebeurde er iets dat mij als kind al naar de journalistiek lokte.
Een moord in het Nachtegalenpark Antwerpen.

“Verkoold lijk in brandende Volkswagen.”
“Zwartgeblakerde man aan het stuur.”
“Vlammen waren te zien tot voorbij de Wezenberg.”
“Alleen zijn tanden waren nog zichtbaar.”
“Zal een tandarts ooit kunnen achterhalen wie deze man was?”
“Werd hij ter plaatse vermoord?”

“Werd zijn lijk in een auto gelegd en dan met benzine overgoten?”

Ik las dat twee dagen later in Volksgazet.

Ik besefte dat ik
op het moment van moord en brand
thuis was
terwijl de grote mensen met de kaarten speelden,
na de kip met appelmoes.

Wat deden mysterieuze mannen op dat uur in het Nachtegalenpark?




Onnoemelijke feiten, zo heette dat


Dagen en weken heb ik,
als jongen van tien jaar,
in Volksgazet elk klein nieuwtje over die moord gevolgd.

Eerst kon de eigenaar van de auto worden teruggevonden.
Daarna werd zijn kennissenkring nagetrokken.

Het grote verhaal verschraalde langzaam tot een banale stadsgebeurtenis.

De dode bleek een armoezaaier die in zijn auto leefde,
bij gebrek aan alles.

De dader werd gevonden in de sfeer van de mannenliefde,
iets wat toen nog onbespreekbaar was
zoals van het plegen van “onnoemelijke” feiten.

“Onnoemelijk?”, wat is dat?

Iedere lezer vulde dat in op zijn manier.
Het heeft nog tientallen jaren geduurd voordat die feiten een naam kregen
en vandaag blijken die dingen benoembaar en alledaags geworden.




De onweerstaanbare drang, toen al…


Ik zat nog in de lagere school,
ik las al gazetten,
ik was een uitzondering
ik werd erom getreiterd.

TV bestond niet,
de radio was er voor het gesproken dagblad/le journal parlé,
het immer onrust stokende internet moest nog worden uitgevonden.

Thuis hadden ze een krant,
de Volksgazet,
het orgaan van de arbeider.

Werd alle dagen in de namiddag gebracht door eigen dragers,
ze meldden zich aan met een trompetje.
Je kon horen dat ze in het straatje waren.

Voor 1,20 fr. een krant op handig formaat,
vlot en simpel geschreven door goede journalisten,
partijgebonden
maar dat stoorde niet.

Het stoorde zeker niet in de artikels die ik las
en zelfs voorlas aan anderen,
want niet iedereen was toen geletterd.

De manier waarop in Volksgazet een moord werd beschreven,
zelfs zonder duidelijke foto, dat was grote klasse.

Alsof, na lectuur,
het bloed aan je handen hing.



Later live



Ik heb die journalisten vijftien jaar later gekend,
zelfs eventjes als collega gehad:
Leo Laurijsens
en Arnold Douliez.

Mannen die ik bewonderde
en van wie ik mij de moeilijke eenvoudige schrijfstijl eigen maakte.

Aan Arnold heb ik ooit gevraagd
om een voorwoord in mijn eerste boek
en Leo zorgde ervoor dat ik lid kon worden van de beroepsvereniging van journalisten
en dat is al ruim 50 jaar zo.


Plots afscheid


Ik heb helaas op de redactie de intro tot de tragische dood van Leo live meegemaakt.
Pijn in de borststreek,
zweten,
duizeligheid,
“pffft, ik ben niet goed”.

Taxi opgebeld,
“iemand naar de spoedafdeling brengen”,
Leo die lijkbleek zijn jas aantrok
en wankelend op de lift wachtte.

Ik hoor Fernand,
doordrongen van Antwerpse humor nog roepen
“En zet oewen hoed op, anders krégt ge er nog een valling bij.”

Leo is tot in het ziekenhuis geraakt,
weken,
maar heeft het als lijk verlaten.


Die laatste anekdote heb ik nooit eerder verteld.
Ik had ze klaar voor vanavond,
als er naar het schrijven van mijn memoires zou gevraagd worden.

Maar er is hier niemand om ernaar te vragen.