Serie 7 – Guido Gezelle (1859) – Ik misse u


Ik misse u
(Aan eenen afwezenden vriend)
Guido Gezelle (1830-1899)


Ik misse u
waar ik henenvaar
of waar ik henenkeer:
den morgenstond,
de dagen rond
en de avonden nog meer!


Wanneer alleen ik tranen ween
’t zij droevig, hetzij blij,
ik misse u, o ik misse u zoo,
ik misse u neffens mij!


Zoo mist, voorwaar, zijn wederpaar
geen veugelken in ’t net;
zoo mist geen kind, hoe teer bemind,
zijn’ moeder noch zij het!


Nu zingt men wel en ’t orgelspel
en misse ik niet, o neen,
maar uwen zang mist de orgelklank
en misse ik al met een.


Ik misse u als er leugen valsch
wil monkelen zoo gij loecht,
wanneer gij zacht mij verzen bracht
of verzen mededroegt.


Ik misse u nog …waar hoeft u toch,
wáár hoeft u niet gezeid …
Ach! ‘k heb zoo dikwijls heimelijk
God binnen u geleid!

Dáár misse ik u, dáár misse ik u
zoo dikwijls, en, ik ween:
geen hope meer op wederkeer,
geen hope meer, o neen!


Geen hope, neen, geen hoop, hoe kleen,
die ’t leven overschiet’;
maar in den schoot der goede dood
en misse ik u toch niet?


(Voor Eug. Van Oye) – 1859