Hoe zeere vallen ze af…

Hoe zeere vallen ze af,
de zieke zomerblâren;
hoe zinken ze, altemaal,
die eer zo groene waren,
te grondewaart!

Hoe deerlijk zijt gij ook nu,
boomen al, bedegen; 
hoe schamel,
die weleer des aardrijks,
allerwegen, de schoonste waart!


Daar valt er nog een blad;
het wentelt, onder ’t vallen,
den alderlaatsten keer,
en ’t gaat de duizendtallen
vervoegen thans:


zoo zullen ze, een voor een,
daarin de winden bliezen
vol luider blijdzaamheid,
nu tonge en taal verliezen,
en zwijgen gansch.


GUIDO GEZELLE (1894)