Coronaatjes (11)“Sorry Gie, ik ben niet zo goed in die dingen”

Een man, hier uit de straat.
Een vriendelijke man en een vriendelijke vrouw.
En een vriendelijke hond,
maar die was er al een jaar niet meer.

Voor hem en voor haar was het nu tijd om,
zoals dat heet,
van het leven te profiteren.

Drie jaar lang zag ik hem mee boodschappen doen met zijn vrouw.
Ze deden het dagelijks,
te voet richting het grote warenhuis.
Immers, tijd genoeg.

Hij droeg de zwaarste zak.

Hij had goede ogen, zag me altijd
en overal en kende snelle grapjes.



Een babbeltje doet altijd plezier


Hij stond graag op straat voor een praatje
of wandelde het blokje rond.
Of door onze dreef.

Een babbel met iedereen.

Iemand van wie het opvalt wanneer je hem een tijdje niet hebt gezien.

“Och, dat komt door die hitte.
Och, met die corona komen die liever niet buiten.

Och, die zullen op reis zijn,
pensioen,
tijd te veel
en geen kinderen.”


Die stem kende ik niet


Tijdens een zaligzonnige zondag in september
sta ik de banden van mijn fiets op te pompen.

Ik hoor mijn naam noemen,
die stem had ik nooit eerder gehoord.

Hij merkt dat ik hem niet herken,
toch ook een beetje door mijn slechte bril.

Hij kent mijn voornaam.
“Haha”, zeg ik,
“met deze bril zie ik niet ver,
ik had je niet herkend.”

Ik had hem inderdaad niet herkend,
zo mager.

Hij heeft geen snor en geen wenkbrauwen meer.
Op zijn gezicht de kleur van de nakende dood.
Die kleur ken ik te goed, helaas.



En alles, zo plots


Wat?


”Zo veel weken hospitaal.”
“En zo ineens.”
“Nee, nooit iets gewaar geworden.”

“Een beetje hoofdpijn, dat wel.”
“En slecht slapen, wie niet?”

“En mijn aandacht niet bij een tv-programma kunnen houden.”
“En niet goed onthouden.”

“Nee, nee, niks corona…”


”En dan, ontwaken in het ziekenhuis.”
“Ze hebben in mijn hoofd gezien.”
“Niks gevonden..”
“Ik weet het ook niet.”


“Nee, het wordt niet beter, ik hoop van wel.”
“Want ze zeggen niet wat het is.”
“Daarom, dacht ik, zal ik maar eens het blokje rondwandelen.”
“Maar ik keer nu terug, ik ben al moe..”


“Je mag nooit de moed opgeven”



Een paar weken geleden zie ik hem,
in de zon, voor zijn garage.


”Nee, niet beter…”
“Slechter en slechter, en pijn.”

“Nee, mijn auto heb ik verkocht.”
“Daar zal ik toch nooit meer mee rijden.”


”Ik weet het ook niet, joeng..”
“Wie zal het zeggen?”
“We zullen wel zien wat er van komt.”


”Nooit de moed opgeven?”
“Nee, ik denk niet dat ze daar iets aan kunnen doen.”


“Hopen? Och, hopen..”
“Nee, joeng, de dokters weten het ook niet.”
“Of ze willen het niet zeggen.”


”Ja, goede avond nog.”

Ik maakte me al geen illusies meer voor Gie.
Hoe lang zou het duren?



Brief in de bus




Gisteren hadden we het er over.

“Gie hebben we al zo lang niet meer gezien.”
“En ge kunt dat niemand vragen, ze leven blijkbaar alleen.”

“Kan zijn dat hij met die corona niet naar buiten komt.”
“Ik denk dat hij weer in het ziekenhuis ligt.”
“Zijn vrouw zag ik gisteren nog op de fiets.”




Vanmorgen dan de discrete brief in de bus.
Zachtjes van ons heengegaan.

Rustig gestorven op 1 november op de palliatieve afdeling.
Een tumor in de hersens, te groot om te opereren.

“Vanwege de maatregelen van corona zal de afscheidsplechtigheid…”


Tot dan



Adieu, Gie.
We wisten allebei wat er zou gebeuren.
En dat het snel zou gebeuren.
Maar niet zo snel.

Sorry dat ik die laatste keer zo weinig van zeggen was.
Ik ben niet zo goed in die dingen.


Bt/5-11-2020