Memories – Ze liggen er en niemand wil ze: kastanjes

Ze zijn vroeg, dit jaar. Het zal te maken met de zomer.

Ze zijn vroeg, dit jaar.
Het zal te maken met de zomer.


Vanmorgen heb ik op de eerste tamme kastanjes getrapt.
Tijdens het joggen.

Te klein, te bleek, te plat, niet te eten.
De bolster is nog te klein.
Het beste moet nog komen.
Althans, dat hoop ik, want met die hete zomer…


Ik heb altijd kastanjes gegeten.
Meestal zelfs te veel.
In die dingen ken ik geen maat.

Gepoft, gebakken, gemalen,
niets is te gek.


De jaren
en mijn rug
hebben het zoeken naar kastanjes lelijk verstoord,
soms onmogelijk gemaakt.


Trouwens, hoeveel kastanjebomen zijn er nog?
En daarrond die grote bladeren om in een boek te laten drogen?

In mijn bibliotheek steekt in de vele boeken zo’n gedroogd blad.
Soms tientallen jaren.
Mijn vader deed dat ook, weet ik nu.
Ik vond ze in een boek van Emiel Van Hemeldonck
dat ik al dertig jaar zou moeten lezen.
Wat nu dan toch zal gebeuren.
Voor onze serie Oude Vlaamse Schrijvers.


Kastanjes, ze maken in mij klinisch dode herinneringen weer levend.
Over hoe ik na schooltijd
in het park
tussen de vele bladeren ging zoeken
naar wat de oudere jongens hadden achtergelaten.
Vroegrijpe oorlogskinderen waar ik schrik van had.
Ik vermeed hen.

Want ik kon geen enkele tak zo hoog gooien als zij.
Zij konden de dikste bolsters naar beneden halen
met hun grote stokken en katapulten.
Of ze kropen hoog in de bomen.


Als zij weg waren, was het mijn beurt.
Hoe blij was ik,
telkens ik een grote groene vrucht hoorde vallen
en er met pijnlijke vingers
of een voorzichtige voet de buit kon uit halen.

Ons prestige werd afgemeten aan de hoeveelheid kastanjes
of knikkers.


Ik weet het,
het is pure weemoed naar vroeger.
Een vroeger die zeker niet beter was,
maar we waren tenminste jong
en konden nog dromen.

Nee, het was niet beter
en er was schraalte,
zeg maar armoede.

Een schoongemaakte kastanje was de lekkernij van toen.
Voor velen, de enige lekkernij in september.

We moesten er als schooljongens om vechten.
Ik vergeet nooit de namen en gezichten
van de grote jongens die onze kastanjes afpakten.


Hoe meer kastanjes we konden rapen, hoe beter.
We bewaarden ze thuis, in dozen.
Tot in de eerste herfstmaanden.
Dan waren ze echt niet meer eetbaar.
Maagpijn en natte stoelgang was dan ons lot.
Het lot van werkmanskinderen.


Dat verleden heb ik nooit van me afgeschud
en nooit verloochend.


Vandaag kan ik het nog niet laten.
Zo’n pas gevallen, dikke en blinkende kastanjes,
ik moet ze oprapen.
Het is alsof ze smeken om opgeraapt te worden.


Vaak met zakken vol in een gerechtshof aanbeland
en er de mensen een plezier mee willen doen.

Oude mensen,
want jonge mensen lusten geen kastanjes,
ze zien ze zelfs niet meer liggen.

Hebben er nooit over geleerd op school
en in tv-soaps eet niemand kastanjes.

Hun ouders hebben gezegd dat niet moeten achterblijven om kastanjes te rapen,
geen wilde kastanjes en geen tamme kastanjes
want die liggen op de grond tussen vuiligheid
en ze zijn misschien bespoten met vergif.

27/augustus/2018