LIT 84 – Felix Timmermans (1924) – ” ’t Is een plezant gevang van buiten…”

Felix Timmermans
Lier 1886-Lier 1947

Auteur van diepmenselijke verhalen, vertellingen en romans.
In de volkse taal van toen.

De inhoud van de boeken overstijgt de lokale kleur.

In “Schoon Lier”
beschrijft hij zijn stadje
dat in 1924
nog een pareltje was,
zonder auto’s,
zonder gehaaste mensen,
met een tram en een trein
en allemaal schone mensen. 

We genieten van iedere zin,
vol van klanken en kleuren.
“koleuren” zou de Fé zeggen. 



Te lezen
op pagina 20

 

Op de grote markt,
die moeite doet
om zo groot te zijn als die van Sint-Niklaas,
in ’t land van Waas,
maar er niet in gelukt,
pronkt natuurlijk het stadhuis,
in een notarisdeftig
sober en smaakvol Louis XV kleed.

Een stadhuis heeft altijd veel plaats nodig.

Het is de hersenpan van de stad.
Zij onthoudt alles,
die pan,
kent al de vertelsels,
beveelt aan het huizenlichaam,
en van haar gaat de wil uit,
en de begeerte om dit of dat te doen
of te laten.

Haar zenuwen zijn de mensen,
en ze voelt
en ondergaat alles
tot in de smalste straten
en in de donkerste huizekens.

Ze houdt van klaarheid
en heeft daarom
meer dan 2000 flessegroene ruitjes
met petroleumschijnen in.

Daarbinnen
is een zeer schone
in hout gestoken trap,
die
met een zeer durvende wrong
omhoog draait
(om alle trappenmakers jaloers te maken)
naar de kamers
en herinneringen
en vertelsels.

En wie daar naar luistert,
ondervindt het eeuwig liedje
dat de mensen steeds dezelfde gebleven zijn,
en alleen de klederen veranderden.

Plots nevens het stadhuis
staat
als de silhouet ener uitgesneden lans,
de dunne
lenige
Gothieke Belforttoren,
die
uit een sierlijke kroon van vier schalietorentjes
zijn ronde spits in de lucht angelt.

Een dwalende staartster
is op de spits blijven haperen
en wijst nu de winden aan.

Het Belfort heeft ook zijn horloge,
en
lijk bij elk goed ingezeten burger,
is de zijne ook van goud,
(zo vertellen de schrijfboekomslagen)
maar
omdat men het niet zou weten,
heeft men haar zwart geschilderd,
en nu is het ook iedereen vergeten…

Een oude binnenstadspoort,
waar men gaarne onder door gaat,
maar niet gaarne inkomt,
is het gevang.

Waren er zo geen dikke tralies voor de ramen,
waarachter men soms een gevangene ziet zuchten,
men zou geloven:
’t is voorzeker de vergaderplaats
voor een maatschappij
van om ter langst smoren.

’t Is een plezant gevang van buiten,
met twee vriendelijke huizekens bezijds,
met heiligenbeelden
en lantarens
boven en in den poortkoker,
spelende dakvensters met vergulde kelken,
een grieks fronton,
schouwen
waarboven ijzeren krullen windvaantjes omhoog steken.

Maar spijts dat alles
is het toch een gevang.