Zomerserie 18/25
Jef Geeraerts (in 1998) en de Procureur-Generaal
‘…zijn ingeboren misprijzen voor de mensheid…’

  • Jef Geeraerts
  • Antwerpen 1930 – RIP Gent 2015
  • BV en toen best verkopende auteur
  • Uitgeverij Manteau
  • Verfilming van zijn beste romans
  • Congo 1954-1960
  • Gangreen 1, 2, enz.
  • 2006 laatste thriller: Coltmoorden

Fragment uit zijn boek ‘De PG’ (geschreven in 1998)
Uitgeverij Prometheus – Amsterdam

  • Met PG wordt in deze erg realistische roman de procureur-generaal van Antwerpen gesitueerd.
  • In het boek heet hij Albert Savelkoul en is hij aan het einde van een schitterende loopbaan
  • Zijn vrouw is van oude Belgische adel en behoort tot het Opus Dei, evenals de zoon.
  • ‘De PG’ is rechtstreeks geïnspireerd op de schandalen waarin de Belgische magistratuur eind jaren negentig verwikkeld was.
  • In de inleiding van het boek beschrijft hij raak, zoals alleen Jef Geeraerts dat kan, twee hoofdpersonages die velen herkennen in onze gerechtsgebouwen.
  • De lezer wordt meteen meegezogen.

‘…Terwijl de PG verdiept was in zijn dagelijks ochtendritueel
voor de badkamerspiegel,
werd zijn tevredenheid over de uiterst gunstige vooruitzichten
(hij was voor een hele week alleen thuis)
aanzienlijk verhoogd door de vaststelling dat hij er voor zijn vierenzestig jaar
helemaal niet slecht uitzag.

Eén meter zesentachtig, negentig kilo bloot op de weegschaal,
volgens Amerikaanse normen licht overweight,
maar dit was toe te schrijven aan ‘spieren van ijzer en staal die met de jaren onmerkbaar met vet dooraderd waren’.

Zijn dicht, gitzwart haarhad slechts sporadische spikkeltjes grijs aan de slapen,
zijn onderkaak was hoekig zonder dubbele kin,
zijn teint ‘basané’,
zijn neus vond hij klassiek Grieks,
zijn wenkbrauwen Saraceens
en zijn ingeboren misprijzen voor de mensheid in het algemeen
liet hij met voorliefde blijken uit een scheef glimlachje en een taxerende blik.

Op deze ochtend van dinsdag 25 mei 1999,
een stralende lentedag met middagtemperaturen van om en bij de 23 graden Celsius,
was echter van het laatste niets te merken.

Hij voelde zichzelf cool zoals de bekende cowboy uit de reclamewereld
die Marlboro-sigaretten rookt.

‘Alles is in hoofdzaak een kwestie van genen,
beweerde zijn schoolkameraad Georges Weyler (de Jokke),
intussen een gerenommeerd internist,
die tien keer meer verdiende dan hijzelf,
maar die ook beestachtig hard moest werken.

‘Wat meer aan sport doen, Alberto,’
zei Jokke geregeld tijdens de veertiendaagse bijeenkomst van de Rotary Club,
waarbij hij speels zijn wijsvinger in de buik van de PG boorde.

Behalve paardrijden en jagen deed hij niet aan sport
en hij hield van eten in goede restaurants,
waar hij de reputatie had een wijnkenner te zijn.

Hij concentreerde zich op de wallen onder zijn ogen
die de laatste tijd paarse adertjes hadden.

Voorzichtig nam hij de huid tussen duim en wijsvinger
en trok eraan als een elastiekje.

Guy Staas, een andere schoolkameraad,
die plastisch chirurg was voor rijke dames,
had aangeboden hem tegen een vriendenprijsje
‘op te trekken’, maar de PG vond dat ronduit beschamend voor een echte man.

Waarom precies wist hij niet,
misschien was het wel vanwege zijn macho-overtuiging dat een man in het algemeen presentabel genoeg is, zodat hij dergelijke ingrepen niet nodig heeft.

Opnieuw, voor de tweede keer deze ochtend,
voelde hij die verdomde spanning in zijn blaas.
Zou het dàt zijn?

Hij onderdrukte een rilling van afschuw en dwong zichzelf er geen aandacht aan te schenken,
volgens het privé-adagium dat een probleem verdwijnt door het te negeren.

Hij bracht zijn gezicht dichter bij de spiegel, spande de lippen en inspecteerde zijn gebit,
waarvan het tandvlees al enige tijd als het ware begon te krimpen zodat het wortelweefsel bloot kwam. Gave tanden vond hij een must voor iemand van zijn status.

Bovendien vond hij dateen overgroot percentage van zijn landgenoten
erbij liep met een gebit dat meer tandsteen bevatte dan ivoor.

Voorlopig hoefde hij zich daar geen zorgen over te maken.
Hij had de sterke tanden van zijn moeder
die ooit op haar zeventigste haar eerste kies had laten vullen.

Met voldoening wierp hij een blik op zijn donkere behaarde torso,
nog altijd min of meer te vergelijken met een veertigjarige atleet.

Hij keek naar de elektronische weegschaal,
slaakte een zucht en besloot er niet op in te gaan.

Hij rekte zichen masseerde zijn nek die, zoals elke ochtend,
kraakte als hij hem bewoog.

Eén ding viel mee.
Zijn echtgenote, freule Marie-Amandine de Vreux d’Alembourg
was gisteren voor een week op reis vertrokken met adellijke vriendinnen
om Engelse tuinen te bezoeken, zodat hij ongegeneerd kon ontbijten,
een belangrijk facet van wat hij zijn ‘elementaire mannelijke Lebensraum’ noemde.

Hij kon dus ongeschoren, in kimono en op blote voeten in de keuken aan tafel gaan,
iets waar Maria Landowska, de Poolse meid, enorm plezier in had.

Amandine verscheen altijd, zelfs bij het ontbijt,
opgetut als voor een goûter aan het Hof, uiteraard in de eetkamer.

Ze at precieus, met de pink omhoog,
haar porseleinen schoteltje yoghurt uit
en keek dwars door alles heen,
dat wil zeggen door hemzelf plus Maria, tot wie ze zelden het woord richtte,
behalve om orders te geven in geradbraakt Vlaams, een taal die Maria amper verstond.

‘On ne dit jamais merci au personnel’  was een van de gevleugelde woorden
die haar familie al zeven generaties in ere hield.

Met haar echtgenoot sprak ze sinds de geboorte van haar jongste zoon
(september 1965) via briefjes met zakelijke mededelingen.

Tijdens officiële gelegenheden of feestjes waaraan hij niet kon ontsnappen,
spraken ze mekaar aan met ‘ma chère’ en ‘mon ami’,
zoals personages uit een negentiende-eeuwse Franse roman.

‘Bah!’ deed de PG.
Hij trok snel de grijze kimono aan met één Samoerai-karakter op de rug
(Het Korte Krachtige Leven Zonder Hart),
die zijn vriendin, zijn schat, zijn grote passie,
Louise hem vorig jaar cadeau had gedaan,
toen ze hem was nagereisd naar Kyoto, waar een congres
van specialisten in Angelsaksisch recht werd gehouden.

De PG had België vertegenwoordigd,
enerzijds door voorspraak van zijn schoonvader,
baron Pierre Philippe de Vreux d’Alembourg,
hoogleraar emeritus Constitutioneel Recht
aan de Katholieke Universiteit van Leuven,
ex-raadsheer bij het Hof van Cassatie
en auteur van juridische standaardwerken,
en anderzijds
omdat hij een van de weinige Belgische magistraten was die de graad van DJS
(Doctor in Juridical Sciences)
had behaald aan de rechtsfaculteit van Harvard University….’