16/12/2018 – Het nieuwe Hof van Assisen, volgens Koen Geens


De beroepsrechters zouden het voortaan allemaal zelf doen.
Snel en wel en goedkoop
en zonder veel ruchtbaarheid
en liefst zonder volk erbij.

Het Hof van Assisen moest weg.
De volksjury moest weg.
Alles moest weg.

Justitieminister Koen Geens bedoelde het goed,
nadat hij slecht was voorgelicht,
zelfs belogen door incivieke magistraten
en gefrustreerde juristen en afgunstige advocaten.

En toen het Grondwettelijk Hof,
na bijna twee jaar onwettelijkheid,
op 21 december 2017
met een spraakmakend arrest,
de rechtsgang voor het Hof van Assisen herstelde,
koos de minister met zijn goede inborst voor de weg vooruit.

Na ditmaal aandachtig geluisterd te hebben naar een peloton eerlijke kenners,
zoals de ervarens assisenvoorzitter
Peter Hartoch en Philippe Morandi,
stelde de minister zelf een ontwerp op
om het Hof van Assisen te vrijwaren
en te bewaren,
zo oorspronkelijk mogelijk.

Blijven twee aandachtspunten.

Eén:
voor ons MOET de akte van beschuldiging blijven, maar ze mag korter.

Twee: het gevaar dat deze minderheidsregering zou vallen en dat van de chaos heimelijk gebruik zou worden gemaakt om het Hof van Assisen uit de Grondwet te wissen.

Want ze durven alles.




Uit het wetsontwerp van de minister:

Dit ontwerp beoogt een aantal wijzigingen in de rechtspleging voor het Hof van Assisen.

Zij liggen in het verlengde van het Justitieplan “Een efficiëntere Justitie voor meer rechtvaardigheid” van de minister van Justitie, van maart 2015.

Dat Plan concludeerde oa. dat de assisenprocedure zwaar is.

Tijdens de hoorzittingen die onlangs werden georganiseerd in de Kamercommissie Justitie werd dit nogmaals benadrukt.

Naar aanleiding hiervan werden voorstellen geformuleerd om op korte termijn de procedure aan te passen, hetgeen een tijdswinst in het verloop van de debatten voor het Hof van Assisen voor gevolg zou hebben.



Het wetsontwerp geeft gevolg aan deze voorstellen.

1
Aanduiding van een advocaat aan de beschuldigde (art. 45)

Artikel 254, lid 1 van het Wetboek van Strafvordering bepaalt momenteel dat de voorzitter er zich ten minste vijftien dagen vóór de preliminaire zitting van vergewist dat de beschuldigde een raadsman heeft gekozen om hem in zijn verdediging bij te staan.

Indien dit niet het geval is, voegt hij hem, in overleg met de stafhouder, dadelijk een raadsman toe, op straffe van nietigheid van alles wat zal volgen.

De verplichting van de toevoeging van een raadsman betreft een verplichting op straffe van nietigheid die in de praktijk als te drastisch wordt ervaren.

Het is immers niet steeds eenvoudig om van de betrokken advocaat tijdig de bevestiging te ontvangen dat hij de beschuldigde zal bijstaan.

Deze nietigheidssanctie in artikel 254, lid 1 van het Wetboek van Strafvordering die als onredelijke wordt ervaren, wordt bijgevolg geschrapt.

Deze wetswijziging betreffende de ambtsverrichtingen van de voorzitter heeft als voordeel dat het risico op een uitstel van de zaak en / of een eventuele verbreking door het Hof van Cassatie op dit punt kan worden vermeden, hetgeen tijdwinst oplevert en zeker een kostenbesparend effect heeft.



2

Getuigenlijst en bevoegdheden van de voorzitter (art. 46)

Overeenkomstig artikel 278, § 1 Sv. dienen de partijen uiterlijk vijf dagen voor de preliminaire zitting de lijst neer te leggen van de getuigen zij wensen te horen.

In de praktijk legt het openbaar ministerie deze lijst meestal tijdig neer, maar blijven de overige partijen in gebreke.

Vermits deze termijn niet op straffe van nietigheid is voorgeschreven, worden doorgaans op de preliminaire zitting zelf nog lijsten neergelegd.

De zitting dient dan vaak te worden geschorst teneinde het openbaar ministerie toe te laten alsnog de nodige controles uit te voeren.

Dit kan worden vermeden door te bepalen dat het openbaar ministerie haar lijst uiterlijk tien dagen voor de preliminaire zitting dient neer te leggen, waarna de overige partijen uiterlijk vijf dagen later een lijst kunnen neerleggen van de eventueel bijkomende getuigen die ze wensen te horen, en dit alles op straffe van nietigheid.

Op die manier kan er een aanzienlijke tijdswinst geboekt worden tijdens de preliminaire zitting.



3

Artikel 278, §2, lid 3, Wetboek van Strafvordering bepaalt momenteel dat de voorzitter ernaar streeft om de duur van de terechtzitting zo kort mogelijk te houden.

In dezelfde zin bepaalt artikel 281, §2, in fine, Wetboek van Strafvordering dat alles wat de debatten zou verlengen zonder hoop te geven op meer zekerheid omtrent de uitkomst, door de voorzitter moet worden afgewezen.

Het middel bij uitstek om de debatten te verkorten is te vermijden dat getuigen zouden opgeroepen van wie de bijdragen van weinig of geen nut zijn of die weinig of niets kunnen toevoegen aan hetgeen ook door andere getuigen zal worden verklaard.



4

Belangrijk is ook te onderlijnen dat krachtens artikel 278, §2, lid 5-6, Wetboek van Strafvordering in ieder geval leden van de politiediensten  dienen te worden gehoord in hun synthese over het onderzoek naar de feiten en over het moraliteitsonderzoek, zodat ook de inhoud van verklaringen (tijdens politionele verhoren) van niet opgeroepen getuigen kunnen worden weergegeven.



5

Nochtans kan de lege lata de voorzitter de verzoeken van partijen enkel afwijzen wanneer de voorgedragen getuigen “kennelijk niets uit te staan hebben met de feiten die aan de beschuldigde ten laste worden gelegd, noch met diens schuld of onschuld of met diens moraliteit”.

Het spreekt vanzelf dat dergelijke getuigen die niets te vertellen hebben over de feiten, noch over de moraliteit slechts zelden worden voorgedragen.

Teneinde de voorzitter een effectief middel te verschaffen om de duur van de debatten te verkorten wordt het Wetboek van Strafvordering gewijzigd.

Er wordt daarbij uitgegaan van het tegengestelde criterium, met name dat, om als getuigen in aanmerking te worden genomen, er moet vaststaan dat deze kennelijk een bijdrage kan leveren tot de waarheidsvinding en / of een beter begrip van de persoonlijkheid van de beschuldigden of het slachtoffer.



6

Tot slot wordt een anomalie hersteld die er thans in bestaat dat enkel gesproken wordt over de moraliteit van de beschuldigde en niet van het slachtoffer.



7

Artikel 278, §2, lid 4 van het Wetboek van Strafvordering wordt gewijzigd en bepaald dat de voorzitter de verzoeken van de partijen kan afwijzen wanneer niet vaststaat dat de voorgedragen getuigen kennelijk kunnen bijdragen tot de waarheidsvinding met betrekking tot het aan de beschuldigde ten laste gelegde feit, diens schuld of onschuld, of tot de moraliteit van de beschuldigde of het slachtoffer.



8

Deze wetswijziging betreffende de beperking van de duur van de debatten heeft als voordeel het beperken van het aantal getuigen, zeker wat betreft de moraliteitsgetuigen, zou een aanzienlijk tijdswinst opleveren.

Bovendien wordt aldus concreet bespaard op het vlak van dagvaardingskosten, getuigengeld en algemene werkingskosten van het Hof van Assisen.

Er werd door de wetgever niet voor gekozen om het moraliteitsonderzoek eenvoudig af te schaffen.

In de procedures voor de politierechtbank en correctionele rechtbank wordt immers evenmin een moraliteitsonderzoek gevoerd.

Er zijn voor de wetgever gegronde redenen om het moraliteitsonderzoek te behouden.



9

Uitgebreide opdracht voor de preliminaire zitting (art. 47)

De wet van 21 december 2009 tot hervorming van het Hof van Assisen heeft de organisatie van een preliminaire zitting ingevoerd.

Een van de door de wet beoogde doelen bestond erin de duur van de debatten zoveel mogelijk te beperken (M-A. BEERNAERT, H. D. BOSLY en D. VANDERMEERSCH, Droit de la procédure pénale, Deel II, 8e ed., Brugge, La Charte, 2017, blz. 1411).

De zitting ten gronde begint evenwel met het onderzoek van de nietigheden en van de gronden van niet-ontvankelijkheid of verval van de strafvordering.

Van bij de aanvang van de debatten dienen de partijen immers de middelen bedoeld in artikel 235bis van het Wetboek van Strafvordering die zij aan het Hof van Assisen kunnen onderwerpen bij conclusie te omschrijven.

Dat hof doet uitspraak over die middelen en wijst een arrest waartegen een voorziening in cassatie kan worden ingesteld samen met de voorziening in cassatie tegen het eindarrest, bedoeld in artikel 359 van het wetboek (art. 291 van het Wetboek van Strafvordering).

Er wordt voorgesteld dat onderzoek van de nietigheden te verplaatsen tijdens de preliminaire zitting waar de aangelegenheid zal worden geregeld door de voorzitter die alleen zetelt.

Een eis tot cassatie tegen het door de voorzitter gewezen arrest zal mogelijk zijn wanneer die wordt ingesteld samen met de eis tegen het eindarrest, bedoeld in artikel 359.

De voorgestelde wijziging biedt de mogelijkheid enig risico van onderbreking van de debatten ten gronde in afwachting van het opstellen van het tussenvonnis te weren.

De procedure ten gronde loopt niet het risico te worden geschorst.

Het voordeel is dat de eventuele incidenten met betrekking tot de regelmatigheid van de procedure tijdens de preliminaire zitting worden behandeld, zonder dat de duur van de beraadslaging over die aangevoerde middelen tot een schorsing van de zitting ten gronde leidt (P. Hartoch, Raadsheer bij het hof van beroep te Brussel, Hoorzittingen over het hof van assisen van 30 mei 2018 in de Commissie Justitie, Nota Kamercommissie Justitie, blz. 5).

Dat maakt het tevens mogelijk ervoor te zorgen dat enerzijds minder een beroep wordt gedaan op de magistraten en op het gerechtspersoneel en anderzijds te besparen op het stuk van de vergoeding van de leden van de jury die in het huidige stelsel het hof sowieso niet bijstaat wanneer het uitspraak doet over die aangelegenheden.

Met het oog op de tenuitvoerlegging van die wijzigingen wordt een artikel 278bis in het Wetboek van Strafvordering ingevoegd.



10

Modernisering eedformule (art. 48)

De wetgever heeft beslist de formulering van de eed te wijzigen teneinde die te moderniseren zodat de juryleden de inhoud van hun taak beter kunnen begrijpen. Zie artikel 47 (art. 49)

Artikel 291 van het Wetboek van Strafvordering voorziet in het onderzoek van de nietigheden en van de gronden van niet-ontvankelijkheid of verval van de strafvordering op de zitting ten gronde.

Er is geen reden meer om dit artikel te behouden gelet op de invoering van een artikel 278bis in het Wetboek van Strafvordering dat erin voorziet dat de regelmatigheid van de procedure voortaan in de preliminaire zitting wordt onderzocht.

Artikel 291 van het Wetboek van Strafvordering wordt dan ook opgeheven.



11
Schrapping voorlezing van het arrest van verwijzing
en facultatieve voorlezing van de akte van beschuldiging
(art. 50)

Artikel 292 van het Wetboek van Strafvordering,
vervangen bij de wet van 21 december 2009 tot hervorming van het Hof van Assisen,
voorziet in de facultatieve voorlezing,
geheel of ten dele,
van het arrest van verwijzing
en in de verplichte voorlezing van de akte van beschuldiging door de procureur-generaal.

#1
Ten eerste wordt voorgesteld om de voorlezing van het arrest van verwijzing te schrappen teneinde de procedure voor het hof van assisen te verlichten.

Dat levert tijdwinst op van bij de aanvang van de zitting ten gronde.

#2
Voorts is de verplichte voorlezing van de gehele akte van beschuldiging vaak tijdrovend en biedt zij slechts een geringe meerwaarde (cfr. P. Hartoch, Raadsheer bij het hof van beroep te Brussel, Hoorzittingen over het hof van assisen van 30 mei 2018 in de Commissie voor de Justitie, Nota Kamercommissie Justitie, blz.8).

Elke gezworene beschikt immers over een kopie van de akte van beschuldiging, die hem is bezorgd door de griffier.
(Opmerking GV: pers en publiek moeten ook weten waarover het gaat…)

#3
Ook bepaalt artikel 292 dat de procureur-generaal het onderwerp van de beschuldiging uiteenzet.

Bijgevolg wordt voorgesteld om die verplichting te verlichten door een gedeeltelijke voorlezing van de akte van beschuldiging door de procureur-generaal mogelijk te maken.

Die zou dan bijvoorbeeld enkel de meest relevante delen van de akte van beschuldiging kunnen voorlezen (Voorstel vanwege het College van procureurs-generaal, naar voren gebracht tijdens de hoorzittingen betreffende het hof van assisen van 20 juni 2018 in de Commissie voor de Justitie door Y. Moreau, Voorstellen tot hervorming van de assisenprocedure, blz.2).

Het voornaamste voordeel van die wijziging is dat zij reële tijdwinst oplevert van bij de aanvang van de zitting ten gronde.



12

Eedaflegging getuigen (art. 51)

Met het oog op de verlichting van de procedure voor het Hof van Assisen wordt artikel 295 van het Wetboek van Strafvordering, dat betrekking heeft op de eedaflegging van de getuigen op de terechtzitting, gewijzigd.

#1
Ten eerste is de eedaflegging door een getuige niet langer voorgeschreven op straffe van nietigheid.

#2
Ten tweede wordt “dat zij zullen spreken zonder haat en zonder vrees,” geschrapt.
Dit houdt thans immers geen enkele meerwaarde voor de eedaflegging in.

Overigens zijn deze bewoordingen niet opgenomen in de artikelen 75 en 155 van het Wetboek van Strafvordering, die betrekking hebben op de eedaflegging van de getuigen voor de onderzoeksrechter en de correctionele rechtbank.

#3
Ten derde wordt de verplichting voor de getuigen om hun adres of verblijfplaats op te geven, uit dit artikel geschrapt.

Deze wijziging wordt doorgevoerd om de verspreiding te voorkomen van informatie van persoonlijke aard die de veiligheid in het gedrang zou kunnen brengen.

#4
Tot slot heeft de wetgever beslist om ook de vraag aan de getuigen naar hun banden met de beschuldigde of het slachtoffer te schrappen, naar analogie met artikel 155 van het Wetboek van Strafvordering, dat niet in die formaliteit voorziet.



13

Schrapping opgave adres en woonplaats (art. 52)
Doordat de verplichting om de woonplaats of verblijfplaats op te geven uit artikel 295 van het Wetboek van Strafvordering wordt geschrapt, dient artikel 297 van het Wetboek van Strafvordering te worden aangepast.



14

Aantekeningen door griffier en voorzitter (art. 53)
De wet van 21 december 2009 tot hervorming van het Hof van Assisen herstelde artikel 300 van het Wetboek van Strafvordering, waarbij de voorzitter de griffier in voorkomend geval aantekening kan doen houden van de toevoegingen, veranderingen of verschillen die in het getuigenis mochten voorkomen ten opzichte van de vorige verklaringen van de getuige.

#1
De procureur-generaal, de beschuldigde en de burgerlijke partij kunnen bovendien verzoeken dat de voorzitter aantekening daarvan doet houden.

Indien deze verplichting jegens de voorzitter op alle getuigenissen werd toegepast, zou dit een praktisch onmogelijke taak zonder enige meerwaarde zijn.

#2
Om die reden werd voorgesteld de tekst te wijzigen teneinde te verduidelijken dat de mogelijkheid om aantekening te doen houden van de wijzigingen een loutere opportuniteitsbeslissing van de voorzitter is.

#3
De wijziging van artikel 300 van het Wetboek van Strafvordering maakt het aldus mogelijk om duidelijkheid te scheppen over de verplichtingen van de voorzitter, opdat enig geschil ter zake kan worden voorkomen, en leidt tot tijdwinst.



15

Bloed- en aanverwanten als getuige en kinder onder de leeftijd van 15 jaar  (art. 54)

Artikel 303, § 1, van het Wetboek van Strafvordering bepaalt momenteel dat een hele reeks bloed- en aanverwanten van de beschuldigde niet worden toegelaten te getuigen.

Vervolgens wordt het principe in een volgende paragraaf echter opnieuw gerelativeerd: indien er geen verzet is van partijen, kunnen de getuigen alsnog worden gehoord.

Wanneer de partijen zich evenwel wel hiertegen verzetten, kunnen deze getuigen toch nog worden gehoord, zij het buiten eed en enkel ten titel van inlichting.

Deze regeling is nodeloos ingewikkeld en komt er in de praktijk op neer dat alle getuigen worden gehoord zodat de regel eenvoudig kan worden afgeschaft.

Een uitzondering kan worden behouden voor wat betreft de minderjarigen onder de leeftijd van vijftien jaar.

Artikel 303 van het Wetboek van Strafvordering wordt vervangen en er wordt voorzien dat onverminderd de toepassing van artikel 311, de voorzitter kan weigeren een kind onder de leeftijd van vijftien jaar te horen wanneer hij van oordeel is dat het daartoe niet beschikt over de vereiste maturiteit of wanneer het kind aan te hoge psychische spanning zou worden blootgesteld.

Deze wetswijziging betreffende de uitsluiting van bepaalde getuigen  heeft als voordeel dat het wegvallen van nutteloze plichtplegingen de procedure een minder archaïsch uiterlijk geeft.

Bovendien worden betwistingen en eventuele gronden voor een voorziening oor het Hof van Cassatie vermeden. Tijdwinst en kostenbesparingen gaan opnieuw hand in hand.



16

Overtuigingsstukken (art .55)

Krachtens artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering doet de voorzitter aan de beschuldigde alle overtuigingsstukken vertonen en vraagt hij aan de beschuldigde of hij die stukken herkent.

De voorzitter doet deze stukken ook aan de getuigen voorleggen, indien daartoe redenen zijn.

Door de evolutie van wetenschap en techniek bestaan de overtuigingsstukken thans voornamelijk uit elektronische gegevensdragers, bloed- en DNA-stalen en grafieken.

Deze stukken ter herkenning voorleggen aan de beschuldigde is dan ook nog weinig zinvol.

Voorgesteld wordt om deze verplichting om te zetten in een door de voorzitter te appreciëren mogelijkheid.

##

Artikel 313 van het Strafvordering wordt vervangen en bepaalt dat in de loop van het getuigenverhoor of daarna doet de voorzitter aan de beschuldigde of aan de getuigen één of meerdere overtuigingsstukken voorleggen, indien daartoe redenen zijn.

Deze wetswijziging betreffende het vertonen van stukken heeft als voordeel dat het wegvallen van nutteloze plichtplegingen de procedure een minder archaïsch uiterlijk geeft.

Bovendien worden betwistingen en eventuele gronden voor een voorziening oor het Hof van Cassatie vermeden. Tijdwinst en kostenbesparingen gaan opnieuw hand in hand.



17

Kennisgevingen (art. 56 en 57)

De artikelen 429, lid 4 en 433, lid 2 van het Wetboek van Strafvordering voorzien aangaande de procedure voor het Hof van Cassatie in strafzaken dat een kennisgeving mogelijk is “op de door de Koning bepaalde wijze, langs elektronische weg” voor de memorie in cassatie en voor de beschikking van ontoelaatbaarheid .

Deze mogelijkheid om de kennisgeving via elektronische weg te verrichten werd ingevoerd door de wet van 14 februari 2014 met betrekking tot de rechtspleging voor het Hof van Cassatie in strafzaken (D. VANDERMEERSCH, “La procédure en cassation en matière pénale”, in Le point sur les procédures de cassation, Bruxelles, Bruylant, 2016, 32; J. DE CODT, “La présentation des moyens de cassation”, in Procéder devant la Cour de cassation / Procederen voor het Hof van Cassatie, nr. 16, 131).

Er werd daarmee geanticipeerd op de sinds lang vooropgestelde instelling van de elektronische procesvoering.

Zolang deze mogelijkheid niet is uitgewerkt, zal de kennisgeving enkel via aangetekende brief kunnen geschieden (R. VERSTRAETEN en H. DEMEDTS, “De cassatieprocedure in strafzaken na de wet van 14 februari 2014: brengt vernieuwing ook verbetering?, NC 2015, nr. 62, 375-376).

Deze zienswijze werd terecht toegepast door het Hof van Cassatie in een arrest van 1 maart 2016 (P.15.1523.N) over artikel 429, lid 4 Sv., waarin het Hof oordeelde :“het ontbreken van een koninklijk besluit dat de voorwaarden voor die wijze van mededeling bepaalt, staat de toepassing ervan in de weg”.

De woorden “, op de door de Koning bepaalde wijze” in de artikelen 429, lid 4 en 433, lid 2 van het Wetboek van Strafvordering worden opgeheven om de kennisgeving mogelijk te maken in deze gevallen langs de elektronische weg in de procedure voor het Hof van Cassatie in strafzaken.

De wettekst wordt op die manier afgestemd op andere vergelijkbare bepalingen in het Wetboek van Strafvordering en de bijzondere strafwetten die in een kennisgeving langs elektronische weg voorzien en waarvoor de vereiste van een koninklijk besluit niet is voorzien (Zo bvb. ook art. 21, § 2  Voorlopige Hechteniswet).

Zodra de mogelijkheid bestaat om de kennisgeving via elektronische weg te laten verlopen wordt dit ook mogelijk in deze procedure voor het Hof van Cassatie zonder dat hiervoor een koninklijk besluit noodzakelijk is. Er wordt op die manier ingespeeld op de komende technologische evoluties, wanneer deze voorhanden zijn en wettelijk geregeld.




Schrappen
en
toevoegen




Art 45. In artikel 254, eerste lid van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd bij wet van 21 december 2009, worden de woorden “, op straffe van nietigheid van alles wat zal volgen” opgeheven..


Art 46. In artikel 278 van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd bij wet van 21 december 2009,  worden de volgende wijzigen aangebracht:

1° In paragraaf 1 wordt het eerste lid vervangen als volgt:

“Uiterlijk tien dagen voor de preliminaire zitting legt de procureur-generaal ter griffie de lijst neer van de getuigen die hij wenst te horen. Uiterlijk vijf dagen voor de preliminaire zitting leggen de overige partijen de lijst neer van de bijkomende getuigen die zij wensen te horen, één en ander op straffe van verval. De lijsten bevatten de gegevens van die getuigen. Zo de gegevens van bepaalde getuigen ontbreken of onvolledig zijn, verricht de procureur-generaal het nodige opzoekingswerk. Bij die lijsten wordt een motivering van de keuze van de getuigen gevoegd.”

2° In paragraaf 2 wordt het vierde lid vervangen als volgt: “De voorzitter kan de verzoeken van de partijen afwijzen wanneer niet vaststaat dat de voorgedragen getuigen kennelijk kunnen bijdragen tot de waarheidsvinding met betrekking tot het aan de beschuldigde ten laste gelegde feit, diens schuld of onschuld, of tot de moraliteit van de beschuldigde of het slachtoffer.”



Art. 47. In afdeling 1 van hoofdstuk VI van titel II van boek II van hetzelfde Wetboek, wordt een artikel 278bis ingevoegd, luidend:

“Art. 278bis. De partijen dienen op straffe van verval de middelen bedoeld in artikel 235bis die zij aan de feitenrechter kunnen onderwerpen bij conclusie te omschrijven. De voorzitter doet hierover uitspraak in een afzonderlijk arrest dan dit bedoeld in artikel 278, §3. De eis tot cassatie tegen dit arrest wordt ingesteld samen met de eis tegen het eindarrest, bedoeld in artikel 359.”



Art. 48. Artikel 290 van het Wetboek van Strafvordering hersteld bij de wet van 21 december 2009 wordt vervangen als volgt:

Vervolgens richt de voorzitter tot de gezworenen de volgende toespraak:

“U belooft de aan N. ten laste gelegde feiten onpartijdig en met de grootste aandacht te zullen onderzoeken rekening houdende met de belangen van de beschuldigde, de burgerlijke partij en de maatschappij. U belooft tevens uw beslissing enkel te zullen steunen op de bewijzen en de middelen van verdediging die tijdens de openbare zitting werden uiteengezet.”

 

“Vous promettez d’examiner de manière impartiale et avec l’attention la plus scrupuleuse les charges qui seront portées contre N., en tenant compte des intérêts de l’accusé, de la partie civile et de la société. Vous promettez également de fonder votre décision uniquement sur les preuves et les moyens de défense qui auront été présentés lors de l’audience publique.”

 

«Sie versprechen, die gegen N. erhobenen Beschuldigungen unparteiisch und mit größter Aufmerksamkeit zu prüfen, unter Berücksichtigung der Interessen des Angeklagten, der Zivilpartei und der Gesellschaft. Sie versprechen ebenfalls, Ihre Entscheidung nur aufgrund der während der öffentlichen Sitzung vorgebrachten Belastungs- und Entlastungsmittel zu fällen.»

De gezworenen, een voor een door de voorzitter genoemd, antwoorden met opgeheven hand ” Ik zweer het “, op straffe van nietigheid.”



Art. 49. Artikel 291 van hetzelfde Wetboek, hersteld bij de wet van 19 december 2014, wordt opgeheven.



Art. 50. In artikel 292 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 21 december 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° het eerste lid wordt opgeheven;
2° In het vroegere derde lid, dat het tweede lid wordt, worden de woorden “geheel of ten dele” ingevoegd tussen de woorden “de akte van beschuldiging” en het woord “voor”.



Art. 51. In artikel 295 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 21 december 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1° het eerste lid wordt vervangen als volgt:
“De getuigen worden gehoord, in de door de voorzitter bepaalde volgorde. De voorzitter vraagt ze hun naam, voornamen, leeftijd, en beroep. Hij vraagt hen te beloven dat zij de gehele waarheid en niets dan de waarheid zullen zeggen. Daarna leggen de getuigen mondeling hun verklaring af.”;
2° het tweede lid wordt opgeheven.



Art. 52. In artikel 297 van hetzelfde Wetboek, vervangen door de wet van 21 december 2009, dienen de woorden “In afwijking van artikel 295, dient” te worden vervangen door “Er dient”.



Art. 53.
Artikel 300 van hetzelfde Wetboek, hersteld bij de wet van 21 december 2009, wordt vervangen als volgt:

“Art. 300. De voorzitter kan hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van één van de partijen, de griffier opdragen aantekening te houden van de toevoegingen, veranderingen of verschillen die in het getuigenis mochten voorkomen ten opzichte van de vorige verklaringen van de getuige.”.



Art. 54.
Artikel 303 van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd bij wet van 21 december 2009, wordt vervangen als volgt: “Onverminderd de toepassing van artikel 311, kan de voorzitter weigeren een kind onder de leeftijd van vijftien jaar te horen wanneer hij van oordeel is dat het daartoe niet beschikt over de vereiste maturiteit of wanneer het kind aan te hoge psychische spanning zou worden blootgesteld.”.



Art. 55. Artikel 313 van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd bij wet van 21 december 2009, wordt vervangen als volgt:
“In de loop van het getuigenverhoor of daarna doet de voorzitter aan de beschuldigde of aan de getuigen één of meerdere overtuigingsstukken voorleggen, indien daartoe redenen zijn.”



Art. 56. In artikel 429, vierde lid, van het zelfde Wetboek, worden de woorden “, op de door de Koning bepaalde wijze” opgeheven.



Art. 57. In artikel 433, tweede lid van hetzelfde Wetboek worden de woorden “, op de door de Koning bepaalde wijze” opgeheven.


BXL – 1 december 2018