LIT 35 – Felix Timmermans (1933) – “… en ze droegen hem met de zwarte wieg naar ’t gasthuis.”

Toen kwam die vreselijke ziekte:
de keelzweer,
die zoveel mensen onder d’aarde stopte.


Die ziekte kwam zo ineens,
die stak de keel in brand,
’t was om de muren op te lopen van de pijn,
en daar was geen kruid voor gewassen.


Op een nacht
sloeg zij bij Manuëlleken ook in de keel.
In zijn hemd liep hij huilend de straat op.
“Ik heb het! Ik heb het!”


Ze vonden hem ’s morgens
krinselend
onder den Kruislievenheer.


Ze droegen hem
met de zwarte wieg
naar ’t gasthuis.


Swenst hij daar lag,
met den dood op het lijf,
bleef er een glimlach op zijn bevenden mond.


De oude pastoor
die hem al eens was komen troosten
met schone spreuken,
had ook gezegd:
“Troost u vriend.
De Weg naar den Hemel loopt voorbij het Kruis.”


Manuëlleken nam dat letterlijk op.
Want de weg naar het kerkhof
ging ook voorbij “Het Kruis”,
de “café chantant”.


En ’s nachts zou hij
van uit den grond
als een witte gedaante
naar omhoog stijgen.


Daarom glimlachte hij.


En toen hij sterven ging,
nam hij al zijn krachten bijeen
om aan den pastoor te vragen:
“Ik ben onder het Kruis gevonden …
de weg loopt langs daar…
laat mijn kist daar een half minuutje staan?
Een half, klein minuutje?…”


Maar toen ze twee dagen daarna
met den zwarten wagen
daar voorbij moesten,
was de straat opengebroken
voor het gerij.


Uit het verhaal
In ’t Kruis, café chantant
Geschreven in 1933
door Felix Timmermans
in Lier

samen met andere verhalen
gebundeld in het boek

Jan de kraai

Marnix Pockets Manteau 1969